Broeders en zusters, we volgen Jezus al weken op weg naar Jeruzalem. In alle perikopen van het Lucasevangelie worden voortdurend verwijzingen gemaakt naar wat er te gebeuren staat. Jeruzalem zal met de ontvangst van Jezus en het vervolg daarop haar onschuld verliezen. Maar Jezus is op weg naar Jeruzalem, de woonplaats van zijn Vader, en niet alleen met zijn eigen naderend lijden bezig of misschien wel helemaal niet. Hij is onderweg naar het kruis en tegelijk is Jezus bezig de rollen om te draaien. Allereerst de rol van Hemzelf met zijn volgelingen. Voortdurend onderwijst Hij en geeft Hij hints over wat er staat te gebeuren. Maar Hij maakt zich meer zorgen over wat er met hen gaat gebeuren. Onderwijzend trekken ze langs de wegen, terwijl hij de leerlingen probeert voor te bereiden op hun taak. Maar ook voorbereiden op het feit, dat zij ná zijn dood van alles zullen worden beschuldigd, vervolgd en zelfs ook gedood. Hij doet dat in zijn gebruikelijke stijl: in metaforen, parabels en beeldende verhalen met een onderliggende boodschap.
De gast aan de maaltijd die zichzelf – en zijn medetafelgenoten? – de hemel in prijst, ziet zichzelf al tussen de rechtvaardigen staan. Maar Jezus stelt dat ter discussie. Jezus spreekt zalig, onderweg naar Jeruzalem. Onmiddellijk rijst dan de vraag wie de gelukkigen zullen zijn? Zijn dat niet zij, die bij Hem willen horen? Zijn dat niet zij, die zijn gasten willen zijn? Jezus plaatst de gastheer in de positie van gast en daarmee plaatst Hij zichzelf als gast in de positie van gastheer. Daarmee komt de vraag in beeld of je zijn gast wilt zijn en of je Hem als dé Rechtvaardige wenst te aanvaarden? Wie zichzelf opent voor de ander zonder daarbij de vraag te stellen wat hij daarvoor terugkrijgt - die is een gelukkige!
Ook nu draait Hij de rollen om. Die van gast en gastheer, maar evenzeer die van de gasten onderling. Niet degene die zichzelf waardig acht, maar die buiten alle categorieën van waardigheid valt. Gods gerechtigheid komt aan het licht bij de rechtelozen. Nu staat die voorkeur voor de armen niet zomaar op zichzelf. Zij is intrinsiek verbonden met de openbaring van God in Christus. De tekst staat tussen Jesaja 25, waar het herstel van alle volken op de berg Sion wordt gevierd rond de maaltijd, en het laatste Bijbelboek Openbaring van Johannes, waar het Lam het grote middelpunt van het feest, de bruiloft, is. Die Bijbelse verbanden kunnen de gemeente bewaren voor enerzijds een spiritualiteit die los staat van het concrete onrecht en anderzijds voor het opgaan van het geheimenis van het geloof in de strijd tegen het onrecht. Uit die boodschap kunnen we halen: vroomheid roept om gerechtigheid. Gerechtigheid wordt gemotiveerd door navolging en gehoorzaamheid. Op weg naar Goede Vrijdag en Pasen dringt de ander zich aan ons op. Wij kunnen ons niet bezighouden met ons eigen heil alleen. De uitroep ‘Zalig wie het brood eet in het koninkrijk van God’ wordt door Jezus beantwoord met de gelijkenis, om te voorkomen dat de gemeente in zichzelf opgesloten raakt. Het brengt ons opnieuw te binnen hoe Jezus is gekomen: voor ons, voor anderen, voor deze wereld. In het verhaal is dus ook Hij niet in het centrum blijven staan. Gerechtigheid is voor Hem, dat het huis opengaat voor hen die anders niet genodigd zouden worden. Hij geeft waardigheid aan hen wie het aan waardigheid ontbreekt. Zalig, gelukkig, is die mens die iets gaat zien van de weg die Jezus is gegaan: dat Hij dé Rechtvaardige is voor wie straks als eerste de opstanding is weggelegd.
Als gemeenschap mogen wij ons genodigd weten voor het feest en tegelijkertijd worden wij opgeroepen tot navolging van haar Heer. Toewijding en gerechtigheid gaan hand in hand. Aan de gemeenschap wordt de belofte gegeven, dat zij mag delen in de beloning die de Heer al ten deel is gevallen: de opstanding van de rechtvaardige. Belangeloos ruimte scheppen voor de ander wordt dan een daad van toewijding, van navolging, van liefde voor Christus. Lijden en navolging komen opnieuw bij elkaar. In Jezus’ lijden zien we hoe Hij ruimte voor ons maakt bij God: zonder ons maar wel voor ons. Wie zou Hem dat wedervergelden? In de navolging worden we door Hem zalig gesproken. Want de ander kan ons dan wel niet wedergeven wat wij in liefde voor Christus hebben gedaan, maar de beloning ligt achter het belangeloze geven, als een belofte van God die ons toekomt in de opstanding. Opnieuw wenkt hier het perspectief van de eschatologische maaltijd, die niet consequent eschatologisch is, maar in navolging van Christus in het midden van de geloofsgemeenschap praktijk mag zijn.
1e lezing: Sirach 3, 17-18. 20. 28-29; 2e lezing: Hebr. 12, 18-19. 22-24a: evangelie: Lucas 14, 1. 7-14
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus op een sabbat het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging om de maaltijd te gebruiken, hielden zij Hem voortdurend in het oog. Daar Hij opmerkte, hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten, hield Hij hun de volgende gelijkenis voor: ‘Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd, ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats. Het zou kunnen zijn, dat er door hem iemand is uitgenodigd die voornamer is dan gij, en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen: Sta uw plaats aan hem af. Dan zoudt ge vol schaamte de minste plaats moeten innemen. Maar ga, wanneer ge ergens genodigd wordt, op de minste plaats aanliggen. Als degene die u heeft uitgenodigd dan komt, zal hij u zeggen: Vriend, ga wat hoger op. Zo zal u een eer te beurt vallen in het oog van allen die met u aanliggen. Want al wie zichzelf verheft zal vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.’ Hij zei ook nog, nu tot zijn gastheer: ‘Wanneer gij een middag - of een avondmaal geeft, nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit en ook geen rijke buren. Het zou kunnen zijn, dat zij op hun beurt u uitnodigen en gij het dus terugkrijgt. Maar als ge een gastmaal geeft, nodig armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit. Gelukkig zult ge zijn, omdat zij het u niet kunnen vergelden. Het zal u vergolden worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’